Schuldgevoelens leiden tot niks
Gesprek met David Linx over de fotoreeks Unhistories van Max Pinckers

Tekst door Hans Theys
Eerst gepubliceerd in HART, nr. 219, 1 december 2021, België

Momenteel loopt in het Antwerpse Fotomuseum (FOMU), onder het curatorschap van Rein Deslé, de eerste museale solotentoonstelling met werk van de fotograaf Max Pinckers (1988). Een van de getoonde reeksen, Unhistories, ging van start in 2015 en is nog niet voltooid. Voor deze reeks trok Pinckers verschillende keren naar Kenia om daar veteranen van het gewapende verzet tegen de Britse overheersing uit te nodigen samen beelden te maken van hun vrijheidsstrijd (de zogenaamde Mau Mau Revolt of Kenya Emergency, die duurde van 1952 tot 1960). Zoals hij had vastgesteld in The Archive of Modern Conflict bestonden er van deze oorlog immers alleen beelden die gemaakt zijn door de propagandadiensten van de Britse overheid. Luisterend naar de veteranen, merkte Pinckers dat ze hem vaak dingen demonstreerden. Hieruit vloeide het idee voort deze demonstraties te fotograferen. De onderwerpen en de vorm van deze demonstraties werden bepaald door de veteranen zelf, onder wie de dit jaar op 88-jarige leeftijd overleden Elijah Kinyua (nationaal voorzitter van de Mau Mau War Veterans Association Kenya, ook bekend als General Bahati), diens echtgenote Agnes Gathoni Kinyua, de 93-jarige Peter G. Kamau (voorzitter van de Mau Mau War Veterans Association, Murang’a Branch), de 90-jarige Field Marshal Muthoni wa Kirima (de enige vrouwelijke Mau Mau forest fighter met de rang van field marshal) en de vorig jaar op 92-jarige leeftijd overleden Wambugu Nyingi, de enige overlevende van het befaamde Hola Massacre: de moord op elf gevangenen die leidde tot het vertrek van de Britten. Verder werkt Pinckers samen met de National Museums of Kenya die hem naar alle belangrijke historische sites hebben gebracht en voorgesteld aan alle betrokkenen. Ook werkt hij nauw samen met Karatina University. Ten slotte wordt gebouwd aan een online tentoonstelling op een Keniaans platform, waar rond de reeks een forum wordt opgezet voor het Keniaanse publiek (zie onderaan).

Denkend aan de recente ontwikkelingen in de Verenigde Staten, waar ‘Kaukasische’ fotografen geen opdrachten meer krijgen om zwarte mensen te fotograferen, leek het statuut van deze foto’s steeds bedenkelijker te worden. Ook al zijn ze tot stand gekomen na ampel overleg met de Mau Mau-veteranen zelf, en ook al werden de onderwerpen door henzelf bepaald en de foto’s door henzelf geregisseerd, toch gaat het bij de meeste demonstraties om vernederende situaties, waardoor deze vernederingen vandaag op een vreemde manier herhaald lijken te worden. (De meeste demonstraties worden onvermijdelijk van bovenuit gefotografeerd, waardoor de toeschouwer, net als de Britse militairen, boven de slachtoffers uittorent.)

Om die reden besloot Pinckers – hiertoe door mij aangemoedigd – om voor de tentoonstelling in het FOMU de foto’s van de demonstraties niet uit te vergroten en als kunstwerk tentoon te stellen, maar gestrooid rond een as met archiefmateriaal en andere documenten, op klein formaat, als problematische beelden te presenteren. Alleen enkele portretten en een foto waarop twaalf Mau Mau-veteranen te zien zijn, zittend aan een lange tafel, waarin ze gewoon zichzelf zijn, zouden uitvergroot worden.

Dat roze fotografen (zoals Steve Biko de huidskleur van zijn rechters omschreef) in de VS geen zwarte mensen meer mogen fotograferen, lijkt te kaderen in een nieuwe benadering van identiteit, die ik nog niet helemaal kan vatten. In de jaren zestig schreef een denker als Michel Foucault een essay over zijn sadomasochistische seksualiteit, maar eiste daarbij meteen het recht op zijn seksualiteit niet benoemd te zien, zodat haar polymorfe, ongrijpbare aard bewaard kon blijven. Vandaag lijkt het tegenovergestelde te gebeuren, alsof hippe sociologen de territoriale gangcultuur van Los Angeles gesublimeerd hebben en omgezet in dwingende voorschriften. Iedereen moet kleur bekennen, de juiste tattoo dragen en op de eigen straathoek blijven. Zo lijkt het. Heel jonge mensen gaan hier soepel mee om, en beschouwen hun label of hun behoren tot een bepaalde community als een avatar, die ze elk moment kunnen afschudden of inruilen voor een andere ‘identiteit’. Bovendien kunnen communities elkaar overlappen en zelf anarchistisch of fluïde van aard zijn. Toch heerst er een nieuwe, moraliserende tendens die zo alomtegenwoordig lijkt te zijn, dat ik al moe word van de gedachte haar in alle nuances te moeten bestuderen, om mij nadien een gefundeerd oordeel te kunnen vormen over Pinckers’ foto’s van de demonstraties die tot stand kwamen in samenwerking met Mau Mau-veteranen.

Zoals altijd wanneer ik tob over identiteit en racisme, schoten mij passages te binnen uit de autobiografie van Miles Davis (geschreven met Quincy Troupe), die ergens opmerkt dat een zwarte man in de Verenigde Staten, waar hij zich ook bevindt, altijd wordt aangesproken met de vraag wat hij daar staat te doen. (Waarop hij altijd antwoordde: ‘Ik woon hier’.) Zo overkwam het hem in 1959, acht dagen na het verschijnen van Kind of Blue, op het voetpad voor de jazzclub Birdland door een politieman aangespoord te worden om door te lopen. ‘Waarom moet ik doorlopen?’ vroeg Davis. ‘I’m working downstairs. That’s my name up there, Miles Davis’, en hij wees naar zijn naam op de luifel van de jazzclub. ‘I don’t care where you work,’ antwoordde de agent, ‘I said move on! If you don’t move on I’m going to arrest you.’ En voor Davis nog iets kon zeggen, werd hij door een andere politieman met een knuppel op het hoofd geslagen en nadien gearresteerd. Foto’s van het gebeuren gingen de wereld rond. Het was een van de eerste voor iedereen zichtbare gevallen van nodeloos geweld door kleurloze politiemannen op een zwarte Amerikaan. Suffend over deze omstandigheid, herinnerde ik mij de in 1943 of 1944 gemaakte pasfoto van Miles Davis, die hij in 1984 schonk aan mijn oude vriend David Linx, een jazzmuzikant (componist, musicus en zanger) die in 1985 een langspeelplaat maakte met James Baldwin (A Lover’s Question). Ik wist dat Linx (1965), een kenner van het oeuvre van James Baldwin (een van de twee of drie meest vooraanstaande Afrikaans-Amerikaanse schrijvers van de 20ste eeuw), regelmatig spreekt voor Amerikaanse universiteiten. Hoe zou hij over deze zaak denken? Ik stuurde hem de pdf van een boek dat ik onlangs maakte over het werk van Max Pinckers en vroeg hem of hij mij te woord wilde staan. (Hij woont sinds 1999 in Parijs.) Een uurtje later kreeg ik dit antwoord: ‘Dank je voor je uitnodiging. Prachtig boek, mijn God, bloedmooie foto’s! Max lijkt mij een fantastisch persoon. Ik kijk er naar uit hem ooit te ontmoeten en wat vragen te kunnen stellen. De onderwerpen die je aanhaalt, zijn niet alleen interessant, het is hoogstnoodzakelijk erover te spreken en te schrijven. We kunnen dit debat niet overlaten aan enkele academici of would-be intellectuelen die niet vanuit een noodzaak denken, maar vanuit een mode. We moeten het hier zeker over hebben.’ En zo geschiedde.

Hans Theys: Vandaag krijgen Kaukasische fotografen in de Verenigde Staten geen opdrachten meer om zwarte mensen te portretteren. Wat denk je daarvan?

David Linx: Ta-Nehisi Coates, een van de bekendste Afrikaans-Amerikaanse schrijvers van het moment, zei daarover dat het misschien goed was dat blanken ook eens te horen kregen dat ze iets niet mochten doen. (Lacht.) Zo voelen ze ook eens wat dat betekent. De tragedie is dat we een fenomeen als Black Lives Matter nodig hebben om de mensen aan het denken te zetten. Als je hier met witten over spreekt, zeggen ze: ‘All Lives Matter!’ Jaja, maar in werkelijkheid blijken de levens van gekleurde mensen toch minder belangrijk te zijn dan die van blanken. Dat is juist het punt.

‘Zolang we over racisme praten,’ zegt Toni Morrison, ‘moeten we niet over klassenverschillen praten.’ Dat klopt. Maar op een dieper niveau moeten we ook beseffen dat de hele wereldeconomie gebaseerd is op uitsluiting en uitbuiting, eigenlijk op een verzwegen racisme. Iedereen heeft de plicht deze waarheid onder ogen te zien. We have to face ourselves and the truth.

Hans Theys: We blijven goedkope kleren kopen, ook al beseffen we dat ze in onmenselijke omstandigheden gemaakt worden.

David Linx: In het geheim blijven we ons superieur voelen, hoe kunnen we de huidige wereld anders verzoenen met een eerlijk geweten? De verantwoordelijkheid van Leopold II wordt niet minder omdat hij nooit in Congo is geweest. Het gaat erom dat hij geen gewetensproblemen hád, dat hij zijn beleid niet in vraag stelde.

Hans Theys: Hoe kijk je in deze context naar het werk van Max Pinckers?

David Linx: Zoals wij allemaal denkt Max vanuit westerse, op racisme gebaseerde culturele waarden. Maar hij stelt zichzelf in vraag. Hij neemt niets voor vanzelfsprekend aan. Een blanke vriend van mij heeft een lichtbruine dochter. Als ik hem vraag of hij daar al met haar over heeft gesproken, antwoordt hij: ‘Neen, want ik ben kleurenblind. Voor mij doet haar huidskleur er niet toe.’ Hij begrijpt niet dat de hele wereld gebaseerd is op kleurverschillen. En op een dag zal zijn dochter daarmee te maken krijgen. Als ze een baan zoekt, als ze een flat wil huren, als ze een lening wil aangaan of als ze problemen krijgt met de politie of het gerecht. Je kan niet leven in een wereld die de hele week gebaseerd is op kleurverschillen en in het weekend besluiten dat je kleurenblind bent. Dat is potsierlijk.

De algemene kennis lijkt elk decennium af te nemen. Niet op individueel vlak, natuurlijk, maar in het algemeen beschouwd. De jeugd lijdt aan culturele beriberi. Daardoor komen we steeds meer in een binaire wereld te leven, waarin het cultureel-politieke besef alsmaar dunner wordt. Vorige week gaf ik twee online-lezingen voor twee verschillende Afrikaans-Amerikaanse universiteiten, met een all black audience, een volledig zwart publiek. Dat was heel intens. En beide keren werd de vraag gesteld hoe het mogelijk is dat een witte jongen bij James Baldwin terechtgekomen is en samen met hem een plaat opgenomen heeft.

Volgens Baldwin krijg je identiteitsproblemen als je niet voor je identiteit hebt moeten vechten. Dan krijg je te maken met oppervlakkigheid, zowel in de politieke wereld als in de kunst. Kunst wordt dan vervangen door entertainment en politiek bewustzijn wordt vervangen door prietpraat van sociologen en opiniemakers op de sociale media.

Het westen gaat er altijd prat op eenvoudig en oprecht te zijn, simple-minded and sincere, maar wat betekent oprechtheid als je niet weet waar je het over hebt? Iedereen wordt gedreven door overlevingsdrang, door self-preservation. Bij dieren is dat eerlijk. Bij mensen die zich daar bewust van zijn en er vragen bij hebben, ook. Maar vaak krijgt onze overlevingsdrang een dun laagje van namaak-beschaving, van pseudo-intellectuele rechtvaardigingen, die de echte problemen – die te maken hebben met economische en politieke machtsverhoudingen – aan het gezicht onttrekken. Ofwel hebben we dan te maken met puur machtsmisbruik, ofwel met een leugenachtige cultuur. Het tweede is misschien minder erg dan het eerste, zoals een druiper minder erg is dan syfilis, maar als je ze niet verzorgt, ga je van allebei dood.

Enkele dagen geleden moest ik ergens in Vlaanderen zingen om een soort zangfestival in te luiden. Op de voorste rij zaten allemaal N-VA-kopstukken. Ik had kunnen opstappen, maar ik heb dan maar in het Frans gezongen, terwijl ik hen in de ogen keek. Volgens mij is dat de rol van de kunstenaar: op sociaal vlak moeten we het contrapunt zijn van de situatie, anders hebben we gewoon geen rol.

Hans Theys: Het bijzondere aan het werk van Pinckers is misschien dat het vertrekt vanuit een vraagstelling, namelijk de onmogelijkheid van objectieve documentaire fotografie, én een nieuwe vorm, die daar een antwoord op wil bieden: foto’s die tonen dat ze gedeeltelijk kunstmatig belicht en soms geënsceneerd zijn en boeken of tentoonstellingen die geen oplossingen voorstellen, maar vragen oproepen. Uiteindelijk kon hij de Mau Mau-veteranen alleen maar uitnodigen scènes uit hun verleden te demonstreren, omdat hij deze uitzonderlijk vorm heeft gecreëerd. Zonder deze unieke vorm, had hij hen dit nooit kunnen voorstellen.

David Linx: Giovanni’s Room, Baldwins roman over een homoseksuele liefdesrelatie met uitsluitend blanke personages, werd geweigerd door zijn Amerikaanse uitgeverij. Ze raadden hem aan de roman niet te publiceren en weg te smijten. Er was toch niemand die het ding zou willen lezen, zeiden ze. Maar hij besloot trouw te blijven aan zichzelf en liet het boek publiceren door een Britse uitgeverij. That’s how you change the world! Als muzikant vraag ik niemand om toestemming voor wat ik doe. Waarom zou een kunstenaar iemands toestemming nodig hebben?

Max moet natuurlijk zelf beslissen wat hij zal doen, maar als ik zo’n mooie, ontroerende en politiek relevante foto’s kon maken, zou ik ze ook tentoonstellen en publiceren (zoals trouwens in je boek gebeurt). In de kunstwereld berust legitimiteit op een persoonlijke keuze. Art, like love, is not a territorial matter. Niemand kan doen alsof je zijn domein betreedt en je het recht ontnemen te doen of te maken wat je noodzakelijk acht. Ik zou Max aanraden niet toe te geven aan de druk van een oppervlakkig politiek correct denken, dat voortvloeit uit een cultuur die zich niet eens bewust is van de eigen wortels. Het kritische uitgangspunt van Max is duidelijk. Hij mag niet zwichten voor de mening van enkele opiniemakers. Ten slotte mogen we niet vergeten dat het publiek nooit monolithisch is. Overal bevinden zich mensen die op een persoonlijke, kritische manier kunnen denken. Aan die vrije mensen denken we als we werk maken.

‘Art demands implication’, zei Baldwin. Als je niet in het midden van de brug staat als schrijver of kunstenaar, ben je bezig met verstrooiing. Kunstenaars willen tegenwoordig veel te veel aanvaard worden. Maar aanvaard door wie? Je denkt toch niet dat alle zwarte Amerikanen hetzelfde denken? Bovendien is Manhattan wel hoger en groter dan Antwerpen, maar even dom. Wat heeft het voor zin artistieke concessies te doen? Je moet durven een getuige te zijn van je eigen tijd. Je moet je ook niet schuldig voelen. ‘Schuldgevoelens,’ zegt Toni Morrison, ‘zijn de dood. Ze zijn niet van het verleden, niet van het heden en niet van de toekomst.’

Hans Theys: Heeft Baldwin ooit een essay geschreven over homoseksualiteit?

David Linx: Ik denk van niet. Hij zei altijd dat hij zowel met mannen als met vrouwen sliep. Voor hem ging Giovanni’s Room niet over homoseksualiteit, maar over wat er gebeurt als je terugdeinst voor de liefde. De homoseksualiteit was een bijkomstig element. Het is de lens waar het verhaal doorheen stroomt, omdat Baldwins ervaring als narratieve fundering dient. Het heeft geen zin een artistiek werk dienstbaar te maken aan een bepaald thema. De artistieke vorm is een politiek statement op zich.

Ik zie ook geen issue, eigenlijk. Er is geen wezenlijk verschil tussen hetero- en homoseksualiteit. De ene groep is gewoon groter dan de andere. Wie zijn, haar of hun seksualiteit niet kan beleven en moet ontkennen of verbergen, gaat kapot. Maar op zich heeft iemands seksualiteit geen wezenlijke artistieke of politieke betekenis. Ik ben een jazzmuzikant. Mijn publiek bestaat voornamelijk uit hetero’s, want de meeste homo’s houden niet van jazz. (Lacht.) Wat is daar de relevantie van? Wat moet ik daaruit afleiden? Niks. Het enige waar het om gaat, is dat ik de muziek maak die mij het best ligt of die mij het meest relevant lijkt op artistiek en zelfs politiek vlak.

Hans Theys: Die uitspraak kunnen de sociologen van dienst ongetwijfeld als homofoob bestempelen. Maar je opmerking kadert natuurlijk in een breder onderzoek. Ik zou zelf ook wel eens een lieve LGBTQ+-persoon willen ontmoeten die van jazz houdt.

David Linx: De historische discriminatie van homoseksuelen door de heteroseksuele meerderheid, vooral gestuurd vanuit de christelijke kerk, is reëel, staat buiten kijf en kan en mag niet onderschat worden, maar het onderwerp heeft op artistiek niveau geen autoriteit zoals veel andere onderwerpen. Hoe irriterend soms ook, kunstenaars moeten autonoom blijven.

Hans Theys: Vijfendertig jaar geleden toonde je mij een pasfotootje van Miles Davis, dat hij je in 1984 heeft geschonken, toen je negentien was en bezig met A Lover’s Question. Zouden we die foto mogen afbeelden? Misschien mogen we geen zwarte mensen meer fotograferen, maar mogen we wel nog foto’s van zwarte mensen tonen?

David Linx: Goed idee. Ik heb de foto hier bij me. Hij zit altijd in mijn portefeuille. Ik zal hem meteen voor je fotograferen.



Montagne de Miel, 3 november 2021

Deze pasfoto van Miles Davis, gemaakt in 1943 of 44, werd door Miles Davis geschonken aan David Linx in 1984. Door Linx gefotografeerd in november 2021 ter illustratie van dit interview. Courtesy David Linx, Parijs