Brief van Hans Theys aan Max Pinckers en Victoria Gonzalez-Figueras

Tekst door Hans Theys
Eerst gepubliceerd in Scotomia, Hans Theys, Tornado Editions, 2019


English version
French version



Maandag, 29 juli 2019


Beste Max en Victoria,

Ik zou nog eens willen terugkomen op ons avontuur in Californië, twee jaar geleden. Jullie reisden per auto en kamperend doorheen de Verenigde Staten, omdat jullie een fotografisch portret van dat land wilden maken, zoals veel fotografen die jou voorafgingen. De eerste zes weken wilde dat niet lukken, jullie slaagden er niet in de gebruikelijke cliché’s te overstijgen. Tot jullie op het idee kwamen portretten te maken van mensen die om oneigenlijke redenen bekend geworden waren: redenen die altijd iets te maken hadden met de manier waarop ze zichzelf voorstelden of met het beeld dat van hen werd opgeroepen in de media.

Toen herinnerde ik mij dat Oliver Sacks in zijn autobiografie vertelt dat hij als nieuwkomer in de VS veel heeft gefotografeerd, maar dat de meeste foto’s in een koffertje zaten dat hij was kwijtgespeeld. Misschien konden we samen naar Californië reizen en proberen zijn foto’s opnieuw te maken?

Vandaag vraag ik mij af of er misschien een die­pere reden was voor mijn voorstel iets rond Oliver Sacks te doen. Had er, met andere woorden, iets in mij gedacht zonder mijn toestemming? Het is waar dat Oliver Sacks mij veel heeft geleerd over de manier waarop je naar kunst en kunstenaars kan kijken, zonder dat hij zelf ooit iets over de beeldende kunst heeft geschreven. Verbazend, eigenlijk, voor een man die literatuur las (hij was bevriend met W.H. Auden), piano speelde en belangstelling had voor de ontwikkeling van nagenoeg alle natuurwetenschappen.

Zou dit er mij onbewust toe hebben gedreven zijn werk aan jullie voor te stellen? De wens te onderzoeken hoe iemand die nooit iets schreef over beeldende kunsten, toch zelf foto’s had gemaakt? Als uit de hand gelopen experiment van een scheikundige? Waarom was hij ermee gestopt? En had hij wel gefotografeerd? Of had hij getracht de wereld in kaart te brengen? Toen Kate en Bill jullie later de tien zwart-wit foto’s toonden die waren overgebleven, merkten jullie op dat er veel tekst voorkwam op deze foto’s. Ik dacht dat dit misschien te wijten was aan zijn schroom jongemannen te fotograferen, en dat hij bijzondere ontmoetingen had vastgelegd door er net naast te fotograferen. Maar misschien had hij iets anders gezocht in die landschappen en teksten? Maar wat dan? In welke behoefte had hij willen voorzien? Wat had hij zichtbaar willen maken, al was het maar voor zichzelf? Waarom reed hij alleen rond op zijn motorfiets, met achterop een zwaar statief en een Nikon F met verschillende lenzen of een ​
4 x 5 Linhof? Ziehier een jong neuroloog, gewichtheffer en liefhebber van zich aseksueel voortplantende varens, die Londen en zijn familie achter zich had gelaten om een nieuw leven op te bouwen in het Nieuwe Land. Of niet? Droeg hij die familie nog altijd met zich mee, als een onverklaarbare, ongrijpbare last, en trok hij daarom elke vrijdagavond de woestijn in, op zoek naar antwoorden?

Graag zou ik een antwoord op deze vragen verzinnen door te vertrekken van het begrip ‘cultureel scotoma’, dat Sacks heeft bedacht als benaming voor de vreemde omstandigheid dat geneesheren soms decennialang ‘blind’ blijven voor het bestaan van sommige aandoeningen. Het bekendste voorbeeld is de door Sacks ‘opnieuw’ ontdekte aandoening Gilles de la Tourette. Herhaaldelijk heeft bij beschreven hoe hij, meteen na zijn ontmoeting met een man die zichzelf omschreef als Witty Ticcy Ray, drie mensen met dezelfde symptomen opmerkte in de straten van New York en de dag nadien nog eens twee.

Sacks noemde dit verschijnsel een ‘scotoma’ (in plaats van ‘selectieve blindheid’) omdat het hem deed denken aan een écht ziektebeeld, dat erop neerkomt dat het brein kan vergeten dat een bepaald lichaamsdeel bestaat of zelfs dat dit nodig is, als het een tijdje geen ‘zenuwberichten’ van dit lichaamsdeel ontvangt. Om die reden krijgen mensen die vandaag een amputatie ondergaan meteen een prothese toegemeten, die ze ook meteen moeten gebruiken. Sacks kwam op het spoor van deze aandoening toen hij na een ongeluk zelf in het ziekenhuis liggend, niet begreep wat een vreemd harig ding in zijn bed kwam doen én zich herinnerde dat hij op kerstavond ooit een jongeman naast diens bed had gevonden, omdat die een vreemd harig voorwerp uit het bed had geduwd. Andere vormen van scotoma bestaan erin dat mensen bepaalde delen van de werkelijkheid niet kunnen waarnemen, bijvoorbeeld de linkerhelft van een maaltijd die zich op een bord bevindt, waardoor ze hun bord alleen kunnen leegeten als ze zichzelf aanleren dat ze het een halve slag moeten draaien als ze denken dat het leeg is.

Deze extreme voorbeelden zijn nodig, ook al lijken ze zo onwaarschijnlijk, omdat ze kunnen verklaren hoe mensen die behoren tot bepaalde culturen zo ‘blind’ kunnen zijn voor bepaalde aspecten van de werkelijkheid. En daarbij denk ik niet alleen aan de Chinezen, de moslims en de Kwakiutl-indianen, maar ook aan de sinoloog Jean-François Billeter, zogenaamde moslimspecialisten, de etnograaf Franz Boas en alle analytici, experten, wetenschappers, filosofen en kunstcritici die proberen verschijnselen in kaart te brengen en te begrijpen.

Zou het mogelijk zijn dwars doorheen je scotoma te denken? Is het dat wat Nietzsche heeft gedaan?

Graag zou ik Oliver Sacks zelf als voorbeeld nemen. Je herinnert je dat zijn mama, die chirurg was, hem een ‘abomination’ heeft genoemd omdat hij homoseksueel was. Dit leek mij vreemd, omdat ze alles behalve onverstandig was. Tot ik mij herinnerde dat hij in Uncle Tungsten. A Chemical Boyhood vertelt dat ze zelf een auto bestuurde en graag klokken en lekke kranen repareerde. Aanvankelijk dacht ik dat dit erop kon wijzen dat ze bij zichzelf een homoseksuele aanleg had onderdrukt en daarom zo irrationeel reageerde op de werkelijkheid van haar zoon. Vandaag zou ik graag een andere hypothese formuleren.

Maar vooraleer ik die ontplooi, moet ik nog iets vertellen over Sacks. Voor mij is hij een belangrijk auteur, omdat hij als arts en auteur heeft aangetoond hoe je tot nieuwe inzichten kan komen (en mensen helpen) door je te verdiepen in het concrete. Zijn hele leven luisterde hij naar het verhaal van zijn patiënten omdat hij van oordeel was dat hij zo altijd een oplossing kon vinden om hun leed te verzachten. Een mooi voorbeeld hiervan is een patiënt die altijd door het raam naar buiten staarde. Sacks wist niet waarom, maar vroeg toestemming om de patiënt mee naar buiten te nemen, in casu naar de botanische tuin, waar hij vaak ging werken. En zo ontdekte hij dat de man veel over planten wist en zich daar meteen thuisvoelde.

Zo beschouwd lijkt dit verhaal op een uitdaging voor alle artsen, wetenschappers of kunstcritici die de werkelijkheid benaderen vanuit paradig­ma’s die hun blik sturen en beperken zonder dat ze dit beseffen.

Maar we kunnen de zaak ook omkeren en ons afvragen waarom Sacks niet wil denken zoals de anderen. Waarom hoeft hij zonodig af te wijken? Waarom kan hij niet gewoon blind handelen zoals de meeste anderen?

Een voor de hand liggende verklaring (die Sacks zelf nooit noemt) heeft te maken met zijn jongere broer, die een geestelijke aandoening had. Hoewel zijn ouders en al zijn broers dokters waren, kon niemand deze man helpen. Zou dit (onbewust) een argwaan jegens de gangbare geneeskunde hebben opgeroepen, die Sacks dwong eeuwig verder te blijven zoeken? We weten het niet. Maar wat als we Sacks’ methode zouden toepassen op zijn eigen broer? Wat als we naar diens verhaal kijken? In Uncle Tungsten vertelt Sacks dat hij als kind de werkelijkheid soms stroboscopisch waarnam (migraine-aanvallen had) en zich daarover zorgen maakte. Toen hij daar met zijn moeder over sprak, stelde ze hem gerust door te zeggen dat ze soms hetzelfde ervoer. Maar heeft zijn broer ook met de moeder gesproken? Of, omgekeerd, heeft de moeder ook haar jongste zoon gerustgesteld, of is ze dat vergeten?

Als we nu terugkeren naar haar verwerpelijke reactie op haar zoons homoseksualiteit en die opnieuw in verband brengen met haar gewoonte de klok te repareren en zich over de loodgieterij te ontfermen, dan herinneren we ons een ander vreemd verhaal over haar. Opnieuw in Uncle Tungsten lezen we dat ze haar zoon Oliver op zijn veertiende het been van een even oud meisje liet dissecteren. (‘Ik wist niet,’ schrijft Sacks, ‘of ik na het zien, ruiken en stuksnijden van het naar formaline riekende lijk van een meisje van mijn eigen leeftijd ooit nog zou kunnen houden van de warme, beweeglijke lichamen van levende mensen.’ Hoe kan een moeder die wil dat haar zoon later vrouwen zal liefhebben zoiets laten gebeuren of, erger nog, zelf op touw zetten? Alleen een moeder, denk ik, die op een enigszins ongewone manier naar andere mensen kijkt, een moeder die gefascineerd is door het mechanisme van een klok en door de leidingen die van een huis een schijnbaar levend wezen maken: een vrouw die in mensen kan snijden omdat ze hen ziet als mechanismen die voorzien zijn van leidingen. Ziedaar een scotoma, zou ik zeggen.

Mijn moeder, die momenteel slecht ter been is, maakt niet zomaar boodschappenlijstjes voor mijn jongste broer. Ze schrijft telkens een uitgebreide gids, in looprichting, gang na gang, waarbij ze ook artikelen kan beschrijven die ze niet nodig heeft, omdat ze denkt dat hun vermelding noodzakelijk is om mijn broer te helpen de juiste levensmiddelen te vinden. Voor mijn moeder is de wereld een labyrint dat haar niet alleen noopt tot het onthouden van alle verjaardagen van alle mensen die ze kent (net zoals de antropoloog Franz Boas), maar ook van alle routes die je kan benutten om ergens te geraken. Ze is begeesterd door de waterhuishouding van haar woning, maar weet ook hoe de watertoevoer en -afvoer in de hele straat geregeld is. Ooit zag ik haar een fotokopieerapparaat repareren, waarbij ze bij een bepaald manoeuver dat beide handen vergde één voet gebruikte om een deurtje op de juiste afstand open te houden. Vroeger kende ze de hele financiële wetgeving uit het hoofd. Maar dat een vierenvijftigjarige zoon een pot yoghurt kan vinden zonder een gedetailleerde routebeschrijving, dat weet ze niet.

Wat zou het evolutionaire voordeel zijn van dergelijke moeders? De moeder van Sacks was een gynaecologe, een geleerde vroedvrouw dus. Moeten vroedvrouwen soms geen onmenselijke beslissingen nemen? Hebben we geen kille, daadkrachtige vrouwen nodig, af en toe? En mijn moeder, is dat eigenlijk geen spoorzoekster? Iemand die weet waar er vorig jaar paddenstoelen groeiden of drijfzand was? En zou dat niet kunnen verklaren waarom sommige zonen eindeloos naar sporen blijven zoeken?

Ik hou niet van mensen die zich vastklampen aan regeltjes en zogezegde waarheden. Sacks’ aandacht voor het concrete ontroert mij. Maar hoe is zijn eindeloze speurtocht op gang gekomen? Omdat hij zijn broer wilde helpen, omdat hij zijn moeder nooit heeft begrepen of gewoon omdat hij een verdwaalde telg is van een spoorzoekersfamilie?

En jij, Max? Je voornemen documentaire foto’s te maken die hun subjectiviteit tonen, is prachtig. Maar de manier waarop je voor elke nieuwe reportage een nieuwe vorm vindt, is buitengewoon. Het lijkt alsof je er telkens weer in slaagt de grenzen van het mogelijke te verleggen, doorheen de wanden van onze blindheid te breken en voorbij alle onzin de mensen zelf te bereiken en in beeld te brengen. Altijd ad hoc, ad rem en ad fundum. Lang leve de zoekers! En naar de duivel met de betweters! (Enkele dagen geleden werden in Rusland 1400 mensen gearresteerd omdat ze betoogden tegen de Grote Leider. De terreur houdt nooit op, blijkbaar. Maar we blijven ademen.)


Lieve groet (en kussen voor Vigo),